john-mark-smith-397655-unsplash (1).jpg

Hechting

Hechting gaat om onbewuste processen in de kindertijd die wij allemaal meemaken, elk mens heeft in meerdere of mindere mate zijn overlevingspatroon. In het volwassen leven en in relaties kunnen deze patronen belemmerend of blokkerend werken. Bij elke hulpvraag zal ook gekeken worden naar de onbewuste patronen die te maken hebben met hechting, het loopt als een rode draad mee op de route van de therapie.

Voor een gezonde ontwikkeling is het noodzakelijk dat wordt voldaan aan de behoeften van het kind aan veiligheid, warmte, voeding, bescherming, geborgenheid, liefde en ‘erbij horen’. Als kind zoeken we naar deze behoeften door de symbiose met onze moeder aan te gaan.

Symbiose betekent een open liefdeskanaal tussen moeder en kind waarin een gezonde versmelting ontstaat die voor beiden constructief is. In een gezonde symbiose krijg je als kind wat je nodig hebt en kun je daarbij geheel jezelf blijven. Je mag al je gevoelens uiten zonder dat dit ten koste gaat van het contact.

Ouders nemen vanuit hun verleden soms ook een bepaalde ballast mee waardoor emotioneel beschikbaar zijn voor het kind niet (of niet goed) mogelijk is. Dan bestaat de kans dat er een ongezonde symbiose ontstaat. Als we als kind een basis ervaren van vertrouwen en veiligheid dan vormt dat een solide ondergrond om ons leven en onze relaties met vertrouwen aan te gaan. Een onveilige hechting ontstaat wanneer je als kind je aan getraumatiseerde ouders probeert te hechten. Je gaat je hulpeloos en machteloos voelen en dan kun je niet anders dan jezelf gaan aanpassen op de behoefte van je ouders omdat je afhankelijk bent van je ouders om te overleven.

Onbewust ga je twijfelen aan de liefde van je ouders maar je kunt dit onmogelijk bewust toelaten, dat is een te directe bedreiging. Om het beeld van onvoorwaardelijke liefde in stand te houden zal je eerder aan jezelf gaan twijfelen. Op deze manier kun je je als kind afsplitsen van je gevoelens om jezelf te beschermen.

Het onderdrukken van gevoelens is een gevolg en op deze manier leer je ook geen onderscheid te maken tussen je eigen gevoelens en die van de ander, omdat je zo nauw kunt beleven wat de ander voelt. Afhankelijk van in welk stadium van de vroegkinderlijke ontwikkeling de onveilige hechting ontstaat, zal dit doorslaggevend zijn voor de drang naar nabijheid of vrijheid.

Als je als kind in de periode van de geboorte tot – 6 maanden oud geen veilige hechting ontwikkelt, zal je in je verdere leven steeds blijven zoeken naar de nabijheid van een ander (om de leegte op te vullen, niet welkom, niet geliefd, niet gezien, niet gekoesterd) te zijn.

In de periode 6 – 24 maanden wordt je je als kind bewust van je omgeving en nieuwsgierigheid naar de buitenwereld. Je wilt gaan ontdekken. Als je daarin teveel wordt belemmerd zal je dit als verstikkend ervaren. Hierdoor ontstaat angst voor nabijheid. Als kind wil je geliefd worden door je ouders dus je zult gevoelens gaan afstemmen op de wensen en verwachtingen van je ouders. Als dat niet lukt dan betrek je dat op jezelf, dat je zelf niet lief of goed genoeg bent. Daarin verlies je eigenwaarde en ga je jezelf op dezelfde manier beschermen zoals je ouders dat deden.

Vanuit deze beweging ontstaan illusies over liefde als…goed je best doen en aanpassen en dan krijg ik wat ik nodig heb. Hoe minder ouderliefde beschikbaar hoe groter de pogingen vanuit de loyaliteit naar hen. De keerzijde van jezelf aanpassen en zorgen voor de overleving van je ouder is dat je je eigen behoeften en verlangens in de schaduw zet en gaat miskennen en verdringen. Hierdoor kan een scala aan overlevingspatronen ontstaan waarmee je je als kind staande kunt houden. Vaak houd je dit vol tot in je volwassen leven en zal dit overlevingspatroon in latere belangrijke relaties dezelfde oude dynamiek oproepen.